vrijdag 9 februari 2018

De Patiënt als Partner

Het is 13.30u als ik met spoed naar de praktijk rijd. Daar aangekomen tref ik een lege wachtkamer met een arts die mij al vanuit de wachtkamer tegemoetkomt en me de hand schudt. “Hoi Elisabeth, fijn dat je er bent, je kunt meteen doorlopen”.
“Ha, fijn”, denk ik. Het feit dat iemand mij “gewoon” bij mijn voornaam noemt, maakt dat ik me meteen op mijn gemak voel. Bij het horen van mijn voornaam voel ik de spanning zakken. Terwijl ik voor Amanda uit richting de spreekkamer loop, bedenk ik me dat ik toch wel erg veel waarde hecht aan het feit dat mensen mij gewoon bij mijn voornaam noemen. De manier waarop iemand je aanspreekt, bepaalt toch altijd wel de mate van omgang en het contact. Formeel/Informeel, Direct/indirect, met enige afstand of toch dichtbij.
“Mevrouw van Schaïk?” Meestal kijk ik eerst drie keer om me heen om er zeker van te zijn dat ze mij bedoelen. Afgelopen week was dat dus wel het geval. “Mevrouw van Schaïk?” Tegenover me komt een vrouw met lang zwart haar in beweging. Ik kijk de arts aan om in te schatten wie hij bedoelt. Ik zie hem kort knikken. “Heet u ook mevrouw van Schaik”, vraag ik de vrouw die inmiddels is opgestaan. Ze knikt: “ja, dat ben ik”. Ik kijk weer naar de arts, even verward aangezien  de andere mevrouw van Schaik eerder in de wachtkamer aanwezig was dan ik. “Ik bedoel u” antwoordt hij met een glimlach, terwijl hij zijn hand naar me uitsteekt. “Ik had u al herkent van de foto,”verklaart hij als we naar de spreekkamer lopen. Nog even kijk ik achterom naar de mevrouw van Schaik die weer is gaan zitten.
Ik zie mezelf nog als klein meisje in de wachtkamer zitten. “Mevrouw van Schaïk?”, “Kom Elisabeth, we zijn aan de beurt” hoor ik mijn moeder zeggen, terwijl ze richting de spreekkamer van de dokter loopt.
“Hoi Elisabeth, Hoe gaat het met je?”. Het zijn 15 jaar lang de vertrouwde woorden waarmee ik ontvangen word in de spreekkamer van de (kinder)nefroloog, de diëtist, de diabetesarts, de KNO en nog wat specialisten in het kinderziekenhuis.  Zelfs bij de centrale receptie zeggen ze me bij voornaam goedendag. Ik weet niet beter.
Ik snapte er als 18-jarige dan ook niks van dat ik met de overgang naar een ander ziekenhuis ineens als “mevrouw van Schaïk” werd aangesproken. Wat is er veranderd? Ik ben de jongste op de afdeling, de artsen zijn vele malen ouder dan ik en ik ben een onnozele tiener die, oke, toegegeven, met de nodige medische ervaring en kennis, intrede doet tussen de grote mensen.  Maar om dan meteen aan gesproken te worden met “Mevrouw van Schaik”, dat vind ik, bescheiden als ik ben, dan weer net te overdreven.
“Elisabeth”, Ik kijk op. “Baloe heeft het prima gedaan. Op de röntgenfoto is niks te zien. Voor de zekerheid  ik nog wel even een echo maken. Kun je me daar even bij helpen?” Ik knik, neem de lijn van mijn hond over die zich duidelijk niet lekker voelt en begeleid hem naar de echokamer. “Goedzo, jongen, je doet het prima” De dierenarts knikt bevestigend, “hij doet het fantastisch, nu nog even uitzoeken waar zijn buikpijn vandaan komt.” Terwijl ik Baloe zachtjes toespreek terwijl hij op zijn rug op de behandeltafel ligt, scheert Amanda een deel van zijn buik kaal alvorens ze de echoknop op zijn onderbuik zet.
Weer even dwalen mijn gedachten af naar het ziekenhuis. Ik zie de woorden nog op het aantekenbord in de verpleegruimte van de dialyseafdeling staan: “De patiënt als partner”. Een herinnering van het moment dat een van de verplegers door de zaal heen roept: “Hey, Elisabeth! Wat is je achternaam ook alweer.” Er verschijnt een glimlach op mijn gezicht.
De patiënt als partner? Prima, maar noem mij dan voortaan gewoon Elisabeth. Voor mij is dat de basis voor een gelijkwaardige relatie. Gewoon elkaar bij de voornaam noemen. Want zeg nou zelf; welke zorgverlener spreekt zijn of haar partner de hele relatie lang bij zijn of haar achternaam aan.

Geen opmerkingen: